ABC- methodiek 2; vraag en antwoord, Shock

Deze keer weer een opsomming van vragen en antwoorden. Je zou ze kunnen tegenkomen bij een examen die je dient te maken voor je certificering bij een ABC-cursus, zoals de TNCC (Trauma Nurse Core Course) of de TOV (Trauma Opvang Volwassenen). Mocht je zelf nog vragen en antwoorden hebben, dan horen we dit graag!

Spoedeisende Hulp VerpleegkundigenShock

Vraag 1 :Noem de 4 soorten shock aan de hand van onderliggende pathologie. Antwoord 1:            Hypovolemisch, cardiogeen, obstructief en distributief.

Vraag 2: Noem 3 aanleidingen tot obstructieve shock. Antwoord 2: Harttamponade, spanningsapneu en luchtembolie.

Vraag 3: Noem 6 gebieden van verwondingen die verantwoordelijk zijn voor een duidelijke hypovolemische shock. Antwoord 3: Lever, milt, grote vaten in de thorax, femur, bekken en verschillende lange pijpbeenderen.

Vraag 4: Verklaar het eerste doel van het lichaam gedurende de shock. Antwoord 4: Het in standhouden van de doorbloeding van hersenen, hart en longen.

Vraag 5: Noem minstens 3 tekenen van een shock als gevolg van het vrijkomen van de bijnier catecholamines. Antwoord 5: Tachycardie, toenemende angst, gecompenseerde stijging van de diastolische bloeddruk.

Vraag 6: Verklaar de 2 fysieke redenen waarom een tachypneu zich ontwikkeld bij een shock. Antwoord 6: Om het zuur-base-evenwicht te behouden en om te voldoen aan de toenemende behoefte van zuurstof.

Vraag 7: Welke veranderingen treden er op in het bewustzijnsniveau tijdens het begin van een shock, wanneer de cerebrale perfusie al is verminderd? Antwoord 7: Onrust, verwardheid en angst.

Vraag 8: Welke veranderingen in polsdruk (het verschil tussen systolische en diastolische bloeddruk) zijn waarneembaar bij massaal bloedverlies? Antwoord 8: De polsdruk verlaagd als de cardiac output zakt en er treedt vasoconstrictie op.

Vraag 9: Benoem 2 bloedvervangende therapieën voor een patiënt die niet reageert op kristalloïde vloeistoffen.  Antwoord 9: Bloedgroep en rhesus gekruist bloed, O-negatief bloed.

IMG_1829

Vraag 10: Wat is een juiste indicatie als er goede volume vervangende therapie gegeven wordt? Antwoord 10: De urine productie. Het vermogen van de nieren om urine te produceren is een afspiegeling van de gehele staat van perfusie bij de patiënt.

 

Hersenen, schedel en gelaatstrauma

Vraag 1: Wat is de gemiddelde arteriële druk bij Cerebrale zelfregulatie die zorgt voor een constante cerebrale bloedvoorziening en goede functie? Antwoord 1: Tussen de 60 en 150 mm Hg.

Vraag 2: Wat is het fysieke gevolg als de perfusie druk daalt onder de 70 mm Hg. Antwoord 2: Cerebrale – en hersenstam ischemie.

Vraag 3: Geef de definitie van het syndroom van Cushing.  Antwoord 3: Door de ischemie van het centrale zenuwstelsel wordt een signaal doorgegeven, waardoor er een verhoging van de systolische bloeddruk ontstaat, een bradycardie. Deze reactie is om een verhoging van de cerebrale perfusie te bewerkstelligen.

Vraag 4: Intracraniële druk beïnvloed 3 systemen. Welke zijn dit? Antwoord 4: Hersenen, liquor en bloed.

Vraag 5: Benoem de waarden van een normale intracraniële druk? Antwoord 5: 10-22 mm Hg.

Vraag 6: Benoem 9 optredende verschijnselen en symptomen bij een toename van ICP. Antwoord 6: Hoofdpijn, misselijkheid, braken, amnesie, veranderend bewustzijn, onrust, slaperigheid, veranderend taalgebruik, verminderd beoordelingsvermogen

Vraag 7: Benoem 2 verwondingen wat resulteert in liquorlekkage. Antwoord 7:  Schedelbasis en aangezichtsletsel.

Vraag 8: Benoem de verschijnselen en symptomen van diffuse axonale beschadiging (wijd verbreide beschadiging van de hersenen, met name de axonen. Deze hersenbeschadiging wordt veroorzaakt door inertiële krachten (versnellings- en vertragingskrachten). Antwoord 8: Onmiddellijke bewusteloosheid, verhoogde ICD, abnormale motoriek, RR verhoging, hyperthermie, excessief zweten, inprentingsstoornissen en verlies van cognitieve functies, gedragsveranderingen en intellectuele achteruitgang

Vraag 9: Beschrijf de gerelateerde verwondingen bij een epidurale hematoom, die frequent voorkomen. Antwoord 9: Een combinatie met een fractuur van het os parietale of het os temporale. Daarbij ontstaat een scheuring van de arteria meningea media.

Vraag 10: Beschrijf de fracturen die het meeste voorkomen bij een patiënt met malocclusie? Antwoord 10: Mandibula en maxillaris (Le Fort 1 en 2).

Spoedeisende Hulp verpleegkundigen

Vraag 11: Welke onderdelen zijn terug te vinden in de GCS. Antwoord 12: Openen van de ogen, op vragen antwoorden en de bewegingsreactie.

Vraag 12: Benoem de interventies bij een impressie van de schedel. Antwoord 12: Bedek de fracturen met steriele gazen maar zonder druk.

Vraag 13: Beschrijf de correcte positie van een patiënt met een gezichtsaandoening waarbij geen sprake is van spinaal letsel. Antwoord 13: De hoog Fowlerhouding.

Dinand Reiling/ www.uitzendbureaudinand.nl / contact

Opmerkingen en reacties zijn welkom. Mocht je zelf een vraag en antwoord hebben waarbij het van belang is dat anderen dat weten, laat deze dan achter in het comment veld.

 

 

Geef een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.